ZIJN WIJ OOIT ECHT DEEL VAN EEN PERFORMING ARTS ORGIE?

Last Resistance van Annemijn Rijk

© William van der Voort

Kunstcritica Anette Therese Pettersen (NO) over Last Resistance van Annemijn Rijk.

Intro
Opzwepende muziek in een loop, terwijl ik mijn spaghetti eet en in een soort digitale wachtkamer zit te wachten tot Last Resistance begint. Ik heb een beetje vertraging opgelopen, aangezien ik slechts een paar minuten eerder terug ben gekomen uit Oslo – mijn eerste reis uit Kristiansand (het stadje in Noorwegen waar ik momenteel woon) in maanden – dus mijn tijdsplanning is slecht. De reden voor mijn reis was om daar een ‘echte’ voorstelling bij te wonen (ik blijf het ‘echt’ noemen, maar ik bedoel fysiek in dezelfde ruimte, het is niet alsof de digitale performance niet echt is, we delen gewoon een andere ruimte). Het was de première van een choreograaf met wie ik vele jaren heb samengewerkt, en met de covid-beperkingen van deze winter was ik behoorlijk pessimistisch over de kans die ik zou krijgen om het te zien. Maar toen er een plekje voor me gereserveerd werd – een ‘gouden stoel’, zogezegd – sprong ik op een bus, checkte in bij een hotel en rende praktisch naar het theater om MADAM van Henriette Pedersen te zien. Tijdens het uitpakken van mijn kleine tas in het hotel in Oslo kreeg ik een gevoel van vrijheid en mobiliteit welke een soort high veroorzaakte, en het uitpakken van dingen riep eerdere uitpaksessies op in andere hotels, in andere plaatsen, voorafgaand aan andere voorstellingen, wat de hoop op andere reizen die zouden kunnen plaatsvinden verder opwerkte, en daarmee het bedwelmende gevoel.

Het is met de nasleep van MADAM in mijn lichaam dat ik ga zitten en mijn spaghetti probeer op te eten voordat Last Resistance begint. De bedwelmende hoop om weer naar ’s-Hertogenbosch, Utrecht, Brussel of Berlijn te kunnen reizen, en de daaropvolgende teleurstelling van weer een avond voor de MacBook. Het is niet de schuld van Moving Futures, DansBrabant of Annemijn Rijk dat ik op deze manier naar Last Resistance moet kijken, maar ook de afkeer van mijn computer die dit pandemiejaar heeft veroorzaakt, is moeilijk te vermijden of te verzetten.

 

© William van der Voort

*

“You cannot really see me”, zegt danser Blazej Jansinski, terwijl hij het podium betreedt, omringd door een heel klein publiek, zittend op stoelen in een cirkel (hoogstwaarschijnlijk twee meter of twee voet of een andere pandemische parameter uit elkaar). “Je kunt me niet echt zien” sluit precies aan bij mijn gedachten, terwijl ik naar het scherm staar, met mijn potlood frutsel terwijl ik probeer te kijken, aantekeningen maak en ook het laatste van mijn avondeten eet en een slokje bier drink. Ik kan je zien, ik kan de performer zien (evenals de toeschouwers – die ik gedeeltelijk ken, en daardoor voelt het voor mij alsof de uitvoering wat ‘meer’ echt is), maar ik vraag me af in hoeverre ik als digitaal publiek in de voorstelling wordt gedacht. Is het echt voor mij?

De dag ervoor deel uitmaken van dat kleine publiek in Oslo was in alle opzichten een andere ervaring. Ik kende de choreograaf, de performers en mijn vijf andere medetoeschouwers. Het was een heel duidelijk contract dat je aangaat als lid van dat publiek, de druk was groot en ik voelde me betrokken bij het proces – om in een soort van communicatie met hen te zijn. Een soort positieve sociale controle, waarbij ik me op een bepaalde manier gedraag, niet per se omdat iemand me daartoe dwingt, maar omdat ik óf op een bepaalde manier gezien wil worden óf wil bijdragen aan een soort sfeer in het collectief dat we vormen.

Ik denk hierover na wanneer een vrouwenstem zegt: “There’s always someone”, terwijl de mannelijke danser zijn shirt uittrekt (maar zijn lichtbruine corduroy broek aanhoudt) en op de grond knielt, in een statische tafelblad-positie. “Sometimes the healing hurts more than the wound”, zegt ze, en ik hoor ook nog een ander geluid. Een schrapend geluid – alsof iemand aan het tekenen was met een potlood op papier, of een platenspeler die aan het einde komt of zoiets. Hij draait een beetje op het podium, en ook de camera verschuift. Het zoomt in en uit en bepaalt waar ik mijn ogen moet houden. Het voegt het ritme toe in de bewegingen van de danser en versterkt het.

“It’s futile and you know it”, zegt ze.
Hij staat.
Buigt.
Cirkelt.
Ik friemel.
Vecht hij met een onzichtbare vijand?
“….by fighting”, hoor ik de vrouwenstem zeggen.
Mijn gedachten zijn in een raar soort dialoog met de voorstelling, word ik gechoreografeerd of ben ik ze aan het choreograferen?

Het is een social afstandelijk soort van vechten op het podium, waarbij de danser naar niemand uithaalt. Masturbatie, noemden ze de voorstelling die ik de dag ervoor in Oslo had gezien. Een voorstelling over lust en wanhoop en het verlangen naar zowel seks als dood, en niemand van ons weet in hoeverre de sociale afstand tussen de performers in die productie het gevolg was van de pandemie of het performancemateriaal. Maar in plaats van interacties bewogen ze allemaal alleen – wordt het nog steeds groepsseks genoemd als niemand interactie heeft? Zijn drie parallelle masturbaties een orgie, vraag ik me af als ik weer onhandig met mijn telefoon klier, terwijl de danser op het scherm schuift en springt. Hij hijgt en ademt terwijl hij zich omdraait en uit de kleine (of – niet echt kleine, maar summiere) kring van toeschouwers kruipt. De muziek stopt, hij gaat heen en weer over het podium, en zet een oud telefoongesprekkenrecorder aan. Dezelfde vrouwenstem duikt weer op: “There’s plenty of choice”, zegt ze.

Maar het is het gebrek aan keuze – of is het de enorme hoeveelheid ervan? – wat me ervan weerhoudt om verbinding te maken met de voorstelling. Het ontbreken of de onmogelijkheid om te beïnvloeden en beïnvloed te worden, wat mijn lichaam ervan weerhoudt om te reageren of op andere manieren verbonden te raken. Het is meer als het lezen van een academisch artikel dan het zien van een dansvoorstelling; het is alsof mijn lichaam is afgesloten, zo niet uitgeschakeld – het is zeker aanwezig – maar buitengesloten, en daarom blijven mijn handen mijn telefoon pakken of dingen opschrijven op mijn notepad.

“I like myself”, zegt de danser. Hij blijft het herhalen, terwijl hij met zijn vuisten op zijn eigen hoofd slaat, alsof hij zijn eigen woorden niet gelooft. Hij springt ter plekke, met opgeheven vuisten, alsof hij zich klaarmaakt voor een gevecht. Het is ritmisch, maar hij lijkt niet overtuigd. De vrouwenstem begint commentaar te geven op zijn lach, en er start een soort dialoog tussen hen. Of is er misschien de hele tijd een dialoog geweest? Misschien maken mijn eigen gedachten en gefriemel ook deel uit van deze dialoog?

*

Zijn wij ooit echt deel van een performing arts orgie? Of zijn we allemaal alleen aan het masturberen, gefocust op onze eigen vreugde en voldoening, in plaats van bij te dragen aan een gedeeld plezier? De gedachten van saamhorigheid, collectiviteit en perversiteit zijn op gang gebracht door de voorstelling in Oslo en zullen me niet meer loslaten als ik luister naar de stem in Last Resistance en vooral als ik kijk naar het soms bijna gemartelde lichaam op het podium, in de cirkel van toeschouwers om hem heen, en met de uitgestrekte en verder verwijderde of zelfs mistige gemeenschap van gluurders online, lijken de podiumkunsten meer dan ooit een perversie.

Een vriend van mij vertelde me dat ze tijdens de pandemie een cruising omgeving hadden ontdekt. Tijdens hun dagelijkse wandelingen door de stad hadden ze een vreemde verzameling mensen in een park ontdekt. Of, niet echt verzameling – meer als mensen verspreid over bankjes, met elkaar communicerend in korte gesprekken, voordat ze uit elkaar gaan of samen verdwijnen. Na enige tijd en een kort gesprek met een van hen kwam het seksuele karakter van de interventies aan het licht. Mensen die met elkaar aanpappen voor seksuele ontmoetingen ’s middags, met mijn vriend gecast in de rol van de toeschouwer; het publiek.

En met de optredens die online plaatsvinden, wordt de rol van de gluurder, de peeping Tom, duidelijker. Met mijn camera uit, ben ik veilig in mijn eigen omgeving, overgelaten aan mijn eigen favoriete manier van kijken (of niet), en voel ik me deels onverschillig en deels vervreemd. Ik zou op deze manier nooit met mijn telefoon friemelen als ik dacht dat de artiest (of de andere toeschouwers) me zouden kunnen zien. Het is een privégedrag dat mijn rol onderstreept als iemand die ergens naar kijkt en er niet echt deel van uitmaakt.

*

De dialoog tussen de vrouwenstem en de danser gaat verder, over een episode uit de kindertijd van de danser waar een duikplank in voorkomt.  “…tangible proof that you have a body, that you are alive”, zegt de stem. Dit roept weer de ‘echte’ performance van de dag ervoor in mij op, hoe het nog steeds wordt verteerd en voorlopig is verstrikt. Met de digitale performance kan ik altijd mijn ogen en aandacht afleiden. Eigenlijk – ik vind het moeilijk om het niet te doen, ik vind het bijna onmogelijk om mijn ogen lange tijd op het scherm gericht te houden, terwijl in de theaterruimte mijn ogen nergens anders door kunnen worden afgeleid dan door te verduisteren, door mijn ogen te sluiten als ik een pauze nodig heb. Het is deze intensiteit die het ook mogelijk maakt om bij de voorstelling te blijven, er gedurende de hele duur in mee, tegen en naast te denken. De danser staat op de grond, in de cirkel, en valt naar beneden, plat op zijn rug. “It’s futile and you know it”, zegt de stem.

 

© William van der Voort

*

Epiloog/einde

Terwijl ik deze tekst eindelijk afmaak, ben ik door het land gereisd naar een halfverlaten semi-eiland in het hoge noorden. Op het puntje van het eiland observeer ik de zee en vogels die erboven zweven, terwijl ik naar andere performances kijk op mijn MacBook-scherm, digitaal naar festivals in Brussel en Berlijn ga, communiceer met een mede-toeschouwer op Whatsapp. Ik breng mijn dagen door met lezen en schrijven en realiseer me hoe anders het is om zoveel tijd achter de computer door te brengen – inclusief het kijken naar voorstellingen – met de zee, de lucht en de vogels als achtergrond, vergeleken met mijn keuken en uitkijk op achtertuin van vorige week. Hoe de natuur als achtergrond of scenografie uitnodigt tot luisteren en concentreren, terwijl de stad me naar mijn telefoon laat grijpen of naar andere taken wil gaan. Het gaat over hoe de ruimte focus oplegt, wat natuurlijk duidelijk is – aangezien het zien van een performance in een zwarte doos in vergelijking met een galerieruimte twee verschillende modi en ervaringen zijn. Maar het kwam tot nu toe niet echt bij me op dat waar ik met mijn computer ga zitten om naar een performance te kijken, zo’n grote impact zou kunnen hebben.

Criticus Anette Therese Pettersen (NO) over Last Resistance van Annemijn Rijk na het zien van de online try-out van deze voorstelling op 28 april 2021 op het online Moving Futures Festival. Dit essay is geschreven in opdracht van DansBrabant als onderdeel van Dance&Dare, een cursusreeks en beweging van Domein voor Kunstkritiek en DansBrabant waarin schrijvers op zoek gaan naar nieuwe woorden voor nieuwe dans. Alle beelden: copyright William van der Voort.