Man, man, man

Essay over STRANGER

© Alwin Poiana


Tekst: Arthur Kok

Sarah Bettens heet tegenwoordig Sam Bettens. Dit was in het nieuws, omdat Sarah Bettens ook frontvrouw was van een bekende Belgische rockband uit de jaren negentig, K’s Choice. Dat is mijn jeugd. In het buurtcentrum in Dongen speelden wij onder andere liedjes van K’s Choice na. Dat was vooral zodat de meisjes iets te doen hadden. Die wilden altijd zingen. Wij speelden liever Korn of Metallica na. In een interview zegt Sam Bettens dat hij nooit een man-man zal worden. Daarvoor is hij te tenger gebouwd. Het lijkt hem te spijten. Ook dat brengt me terug naar mijn jeugd. Terug naar de jaren waarin ik mijn eigen tengere bouw ook als teleurstelling ervoer. Mijn ideaalbeeld waren brede schouders, zichtbare spieren en polsen die niet eenvoudig met duim en middelvinger omsloten konden worden. Dingen die ik niet bezat. En die ik nog steeds niet bezit overigens. Maar de teleurstelling is verdwenen. Geen idee waarom, maar hij is weg.

Een andere Vlaming, Karel Tuytschaever, heeft over mannelijkheid de voorstelling Stranger gemaakt. Tenminste dat is mij voorgespiegeld en dan ga je vanzelf zo kijken. Er staat een man op het toneel. De man kleedt zich helemaal uit maar houdt zijn bril op. Wie kleedt zich nu helemaal uit, maar houdt zijn bril op, denk ik bij mezelf. Dat is net zoiets als je sokken aanhouden tijdens de seks. Maar de bril blijft de hele voorstelling op. Aangezien ik voorlopig niet van plan ben om mijn vooroordelen los te laten en de man op het toneel zelf ook rustig de tijd neemt, ga ik op zoek naar tekenen van mannelijkheid. Ik vind het geen aantrekkelijke man. Hij is kalend en heeft veel haar op zijn armen. Hij is pezig. Hij doet niet echt iets. Hij loopt maar wat rond, struikelt een tijdje, en realiseert zich volgens mij op een bepaald moment zelf ook dat hij maar wat rondloopt. Hij probeert dingen. Die lukken niet. Of niet echt.

Hoe langer de voorstelling duurt, hoe meer ik me afvraag waar de man eigenlijk mee bezig is. Of de man wel ergens mee bezig is. Zijn naaktheid heeft iets kwetsbaars. Het haalt de illusie weg dat een activiteit altijd nut heeft. Als ik een man in pak zie lopen, dan denk ik: die man gaat ergens naartoe. En het lichaam van die man denkt ook: ik ga ergens naartoe. Dat lichaam heeft die man verder helemaal niet nodig, het heeft genoeg aan dat pak. Allemaal perceptie natuurlijk, maar het werkt als een tierelier. Een naakt lichaam gaat nergens naartoe. Een naakt lichaam hoort in bed of onder de douche en mag soms een dagje naar de sauna. Daarbuiten is een naakt lichaam een verloren lichaam. Naaktheid als de afwezigheid van betekenis. De voorstelling is in meerdere opzichten naakt. De theatergordijnen zijn weggetrokken, zodat de rauwe betonnen muren erachter zichtbaar worden. De theaterverlichting is opgeborgen en er is alleen doods tl-licht. Ik ben niets dan dit, zong ooit de Zeeuwse lieddichter Pascal Jacobs.

 

© Alwin Poiana

 

Na afloop, tussen het geroezemoes aan de bar, ontwaar ik onbegrip. Het was een abstracte voorstelling, wat wilde de kunstenaar er nu precies mee zeggen, waar ging het over, wat was de betekenis van wat we zagen. In stilte denk ik: nee, dit was niet abstract, dit was niet onbegrijpelijk. Ik weet precies wat de kunstenaar te zeggen had. Hij richtte zijn pijlen recht op het hart van de zaak, het wezen van de mannelijkheid zelf. De echte, ware mannelijkheid. Het man-man van de man. Wij zijn geneigd mannelijkheid als een pose op te vatten, een attitude. Stoer, rationeel, fysiek sterk en meedogenloos gevat. Maar dat is de man met het pak verwarren. De ware man is de man zonder betekenis.

Weer terug in de voorstelling. Ik verveel me. Draaiend en hangend in mijn stoel onderga ik steeds vermoeider het te voorzichtige tasten en de onaffe bewegingen. De angstige halfbakken pogingen iets te zijn die op niets uitlopen. De identiteit die niet gevonden wordt. De richtingloosheid verlamt me. De rauwe betonnen muren en het doodse tl-licht komen op me af. Dan zie ik het. Het ontbreekt hier aan de existentiële moed om te zijn. Deze man is een burgerman. Die probeert niet echt iets, die doet alleen maar alsof. Er wordt uiteindelijk niets op het spel gezet. Dat is de ondraaglijke saaiheid van het burgerlijke bestaan. De angst om te leven. De logica van het keurig aangeharkte eigen tuintje dat onvermijdelijk leidt tot nihilisme van de treurigste soort.

Tegen het einde van het stuk wordt duidelijk waarom de bril op moest blijven. Er wordt een rood lampje op vastgebonden. Ik weet niet waarom. Ik hoef het ook niet te weten. De ware aard van deze man is dan al onthuld. Een rood lampje meer of minder gaat hem niet redden. Die bril had allang af moeten zijn. In werkelijkheid dan, niet in de voorstelling natuurlijk. In de voorstelling is het bij nader inzien een geniale vondst.

Essay van Arthur Kok na het zien van de Nederlandse première van STRANGER van Platform BARRY/Karel Tuytschaever op 26 september 2019 in De Nieuwe Vorst, Tilburg. Arthur Kok was eerder 1 van de deelnemers van de tweede editie van Schrijfcursus Dans & Durf, een project voor creatieve schrijvers die nieuwe woorden durven zoeken voor dans, door Domein voor Kunstkritiek & DansBrabant. Lees meer essays-met-kloten op het BLOG van DansBrabant: http://dansbrabant.nl/blog/