Eindessay Dans & Durf

Er is iets wat me raakt, maar ik weet niet wat

TRASH – We Must Be Willing To Let Go © Lisa Klappe

Tekst: Arthur Kok

Het is 2007 en herfst in Berlijn. Sinds enkele maanden woon ik in een Wohngemeinschaft. In de Samariterstrasse, Friedrichshain. De meest rauwe onder de hippe wijken in Berlijn. De voorgevels van de huizen zijn in frisse zandkleuren geschilderd, lichtblauw of zacht geel. In de straat kun je Spaans, Italiaans, Thais, Braziliaans en Russisch eten. Hoewel, in het Russische restaurant heb ik laatst een Amerikaans ontbijt gegeten. Vroeger was alles grijs, kennelijk. Voor de val van de muur. Mijn huisgenoot speelt graag ongevraagd voor stadsgids.

Ik leef intussen het cliché van de eenzaamheid van de grote stad. Ik woon hier wel, maar moet ondertussen een scriptie filosofie schrijven. Dat helpt niet als je je sociaal in een nieuwe omgeving moet bewegen. Het kluizenaarsbestaan heeft zeker voordelen. Wie zich niet aan de buitenwereld hoeft te laten zien, bespaart zich veel tijd op het gebied van presentatie en hygiëne. Ik althans. Toch, na wekenlang probleemloos heen en weer bewegen tussen beeldscherm, boek en balkon – om sigaretten te roken – breekt mij ineens het zweet uit. In luttele minuten slaat mijn zelfgenoegzaamheid om in een diametraal tegengestelde emotie. Die van panische angst en existentiële beklemming. Ik moet nu de deur uit, anders ga ik dood. Dan ga je vanzelf dingen proberen.

In Berlijn is van alles te doen. Dat staat allemaal in een Berlijnse uitgaansgids. Die gids werd mijn Bijbel. Een baken in de metropolitische woestijn. Sowieso: uitgaan. Uitgaan is voor mij naar de kroeg gaan met vrienden. Soms naar een concert, meestal van een obscure metalband. Toen ik nog in Tilburg woonde, was ik een trouwe bezoeker van Neurotic Deathfest. Dus dat probeer ik eerst. Alleen naar een concert. Van Baroness, nogal stugge stonerrock. Pas jaren later zouden ze aan hun muziek de toen al broodnodige frivole elementen toevoegen. Als je niet alleen eenzaam wilt zijn, maar je ook op ieder moment, iedere seconde, bij iedere gewaarwording, eenzaam wilt voelen, dan raad ik je dit aan. De walgelijke stank van verschraald bier, het afstotelijke zwart van alle muren, de andere bezoekers waar je als schim tussendoor zweeft. Als je alleen bent, krijgt alles wat onaangenaam is een absolute aanwezigheid.

Theater is een vorm van uitgaan waarbij het normaal is om stil op een stoel te zitten. Verder weet ik er weinig van. Maar dat is gezien mijn toestand precies genoeg om interessant te zijn. Ik was ooit bij Harrie Jekkers in de Bussel in Oosterhout. Met mijn ouders. Dat is mijn startpunt, terwijl ik hernieuwd door de Berlijnse Bijbel blader. Mijn oog valt op een advertentie. Er is een tweedaags dans- en muziekfestival aan de gang met als thema ‘Noorwegen’. True Norwegian Black Metal is mijn favoriete metalgenre. Ik besluit dat dat voldoende is.

Het festival vindt plaats in DOCK 11. Wat nogal een cultplek zal blijken. Maar het ligt aan de Kastanienallee, een winkelstraat met veel tweedehands kleren en een goede platenzaak. Het wordt opnieuw een hyperindividuele ervaring. Afgezien van een kort zakelijk onderhoud met de kassaverkoper, spreek ik weer niemand. Maar er zijn vele vormen van eenzaamheid. De afwezigheid van de ander kan een gemis zijn, maar ook een zegen. Vooral de afwezigheid van de stem van de ander is een genot. Vrienden en bekenden beschikken over het wonderlijke vermogen om zelfs als ze stil zijn nog te spreken. Zeldzaam zijn de momenten waarop je waarachtig overgeleverd wordt aan je eigen vrije oordeel. Niemand die iets zal vinden van wat jij vindt. Gedeelde ervaringen worden ontzettend overschat. Vriendschap is ook een onderdrukkingsmechanisme. Eenzaamheid is de beste voorbode van de ontdekking van nieuwe dingen.

Op het festival over Noorwegen is er dans. Een solo van een niet meer zo jonge vrouw. Ze heeft kort haar. Ze beweegt. Verder is er niets. Geen decor, geen muziek, geen kostuum. Alleen haar bewegen. Ze staat op en gaat naar de grond in een vloeiende beweging, ze kruipt vooruit, stuift naar achteren, ze volgt haar hand, dan weer haar voet, dan weer haar knie, haar hoofd, haar schouder, en ze staat weer. Ze draait, ligt, knielt, hurkt, rolt, strekt, duikt, glijdt, kruipt. Ik heb nog nooit iemand zo zien bewegen, maar ik begrijp alles. Hoe zij beweegt, waar ze heen gaat, wat ze doet. Volkomen logisch vind ik het. Bij iedere draai, iedere move, ieder hinkeltje, knik ik innerlijk instemmend. Er wordt niets uitgebeeld of voorgesteld. De bewegingen van het lichaam hebben hun eigen logica. De logica van het bewegende lichaam.

Wat ze doet leek nog het meest op wat ik ooit in de film The Big Lebowski geparodieerd heb zien worden. De huisbaas van de hoofdrolspeler blijkt een fanatiek dansamateur die een voorstelling maakt waarin hij in lubberend ondergoed gekke bewegingen maakt met een keukenstoel. Maar wat daar pretentieus en zielig is, gebeurt hier volkomen geslaagd en zuiver. Zonder enige pretentie. Mijn geest, hooguit bekend met drukdoenerig springerig showballet, kan zich nauwelijks om deze nieuwe ervaring heen vouwen. Die eenvoud verbijstert mij. De logica van de verstilling, perfectie als uitzuivering van al het onwezenlijke. Dansen als wiskunde. Ik voel me ingewijd in een diep geheim. Het werkt bevrijdend.

Ik hou niet van gedoe. Theatermaken is een alledaagse metafoor voor gedoe. Ergens meer van maken dan dat wat het is. Gekke hoedjes, krulrandjes, excentriek dingen roepen. Het kan een authentieke persoonlijkheid natuurlijk op een positieve manier accentueren, maar veel vaker zijn het middelen om iemands saaiheid te verhullen. Ik had een vreselijk saaie collega die zich in de weekenden graag overgaf aan allerlei seksfeesten en sm-praktijken. Hoewel hij zelf meende hiermee de saaiheid overwonnen te hebben, heb ik het altijd in lijn met zijn oninteressante karakter gevonden. Zelfs zijn opvattingen over een losbandig leven waren voorspelbaar en cliché.

**

In de navolgende jaren, na die ene zuiverende ervaring van wat theater en dans ook kan zijn, ga ik als een junk op zoek naar mijn volgende shot. In Berlijn ontmoet ik Sergej. Sergej heeft prinsenbloed. Hij is een nazaat van de gevallen Russische hoge adel, die in 1917 in de nasleep van de communistische revolutie halsoverkop Rusland moest ontvluchten, land en rijkdommen achterlatend. Het werd Brussel. Over een Duitse halbe Liter vertelt Sergej dat zijn overgrootouders eigenlijk wel verwacht hadden dat de Europese adel de Russische zou redden en hen zou helpen om hun verloren rijkdommen terug te winnen dan wel te compenseren. Het bleek ijdele hoop. Sergej’s overgrootvader werd taxichauffeur.

Ondanks dat de adellijke titel hem ontvallen is, heeft Sergej een onmiskenbaar prinselijk karakter. Hij is trots, buitengewoon charismatisch en omgeeft zich met kunstenaars. Ook dansers en choreografen. Ik word verliefd op al zijn dansende vriendinnen en jaloers op al zijn dansende vrienden. We gaan naar voorstellingen waar het publiek dierenmaskers moet opzetten en waar wij op het podium moeten staan terwijl tussen de stoelen in de zaal gedanst wordt. Ik zie een choreografie voor mensen in rolstoelen. Sergej en ik voeren eindeloze gesprekken met elkaar en met de kunstenaars. We snappen elkaar vaker niet dan wel, maar onze begeerte naar begrip blijkt telkens onverzadigbaar groter dan de misverstanden die proberen ons uit het veld te slaan.

Een en ander leidt ertoe dat Sergej en ik mee mogen naar een retraite in een voor kunstzinnige doeleinden omgebouwd klooster in een landelijke streek in het noorden van Frankrijk. Te midden van Sergej’s Vlaamse en Waalse contacten uit Antwerpen en Brussel, en ook enkele Nederlanders, bevind ik mij ineens in een artistieke scene van conceptuele theatermakers. Er heerst een taal die ik niet spreek. Men vind ons interessant, Sergej en mij, omdat wij filosofen zijn. Samen lezen we een boekje van Jean Luc Nancy. Deze Franse filosoof heeft een harttransplantatie ondergaan en reflecteert daarover in dit boekje. Ik val over de zinssnede ‘het gevoel van het gevoel’, wat ik een moeilijk te begrijpen verdubbeling vind. Door mijn vasthoudendheid, en de filosofische genialiteit die anderen in deze zinssnede zien, ontaardt de discussie. Mij wordt kortzichtigheid verweten, ik verwijt hen gebrek aan helderheid. Sergej sust de onenigheid met zijn charismatische persoonlijkheid, maar de leesgroep wordt niet verder voortgezet.

Een jonge theatermaker uit Maastricht regisseert ter plaatse een gelegenheidsvoorstelling, die op vrijdagmiddag wordt uitgevoerd in één van de vele lege kamers in het kloostercomplex. Van de aanwezige simpele houten tafels en banken maken we een podium. Sergej en ik mogen meespelen, maar omdat we eigenlijk niets kunnen, voeren we welomschreven taken uit van de regisseur. Ons wordt opgedragen verschillende loopbewegingen te maken, een paar keer op te komen en dan weer af te gaan. De zus van de theatermaker zingt een lied. Het stuk is een succes. Een aanwezige dramaturg, een vrouw met duidelijk veel autoriteit, is enthousiast. Ze roemt onder meer de krachtige regie. Ook waardeert ze de ernst waarmee Sergej en ik ons aan onze taken hebben gekweten. Of daar nu in omgekeerde zin niet juist vooral mee bevestigd wordt dat wij inderdaad helemaal niets kunnen, en dat de verdienste van de theatermaker vooral is geweest om van niets iets te maken, wordt niet helemaal duidelijk.

Voor de terugreis krijg ik een lift van een wat oudere man, een choreograaf met wie ik gedurende de kunstzinnige retraite nauwelijks contact heb gehad. Zolang als de reis duurt, duurt ook zijn monoloog. Hij neemt me mee naar een dagenlange treinreis door Rusland, waar hij spontaan seks heeft met een onbekende medereiziger, en hij vertelt over de wereld van danspremières en recensies. Hij is jaloers op mij, de filosoof. Want filosofen schrijven boeken. Als je een boek schrijft, zegt hij, kun je daar nog jaren op teren. Alle boeken die je daarna schrijft kunnen totaal ruk zijn. Het maakt niets uit. Iedereen zal je herinneren voor dat ene goede boek. Maar een choreograaf moet iedere keer opnieuw iets fantastisch creëren. Niemand weet nog wat je vorig jaar hebt gedaan. Het enige wat telt is het hier en nu. Altijd weer opnieuw.

Hij zegt verder ook dat hij niets met filosofie heeft. Sterker nog, ze irriteert hem. De filosofen maken de dans kapot, zegt hij. Je kunt dans niet denken, want je kunt het lichaam niet denken. Je kunt je lichaam alleen maar zijn. Dat was denk ik ook het moment in zijn verhaal dat hij vertelde van de treinreis waar hij spontaan seks had met een onbekende medereiziger. Als we bijna thuis zijn zeg ik plotseling dat die filosofen waar hij het over heeft misschien ook wel de filosofie kapot maken. Dat filosofen niet moeten spreken over zaken waar de filosofie niet over gaat. Dat ik Kant wel een goede filosoof vind. Die heeft nooit iets over dans gezegd. De choreograaf geeft toe dat hij in zijn studententijd ooit met veel plezier Kant gelezen heeft. Mooi helder en wiskundig, zegt hij. Ik ben het daarmee eens. Zo heb ik op de valreep toch nog één keer mijn gelijk gehaald die week.

**

Vijf jaar later krijg ik een vriendin. Ze houdt heel erg van dans, precies het soort dans waar ik ook van hou. Maar ze weet er veel meer van dan ik. Op mijn verjaardag neemt ze mij mee naar een reprise van de eerste voorstelling van Wim Vandekeybus, een Vlaamse choreograaf die in de jaren ’80 beroemd werd met dit stuk. Vele sjaals wapperen in vele felle kleuren. De bewegingen zijn eenvoudig, de dansers bewegen haast wandelend, maar de uitgekiende geometrie van het loopspel is virtuoos. Het concept is er een van louter dynamiek van lijnen en kleuren. Het verloop van de voorstelling laat de verschillende facetten zien van hetzelfde experiment. Veel en weinig, chaos en rust, dat zijn de primitieve maar ook primordiale tegenstellingen die in hun diepste essentie vertoond worden. Als een kind voor het eerst op de kermis kijk ik mijn ogen uit.

Mijn vriendin kent veel dansers. Regelmatig komen dansers bij ons logeren. Een van hen is een Ierse danseres. Zij voldoet niet aan mijn ideaalbeeld van de conceptuele theatermaker. Eerder lijkt ze afkomstig uit de achterbuurten van Dublin. Ik ga mee naar een try-out. Samen met nog een handvol mensen zit ik in de zaal. De premièrevoorstelling is morgen pas, maar die is uitverkocht. Omdat wij bekenden van de Ierse danseres zijn, mogen wij bij hoge uitzondering de generale repetitie bijwonen. De regisseur is erg nerveus. We moeten muisstil zijn en mogen nadrukkelijk niet applaudisseren. Desondanks voel ik me begunstigd dat ik zo dichtbij mag komen.

Twee danseressen in een grote plas laag water. Ze slepen, schoppen en slingeren zichzelf voort. Steeds meer water scheppend en spattend onthullen hun bewegingen en lichamen een toenemende mate van ontaarding en ontbinding. De vrouwen trekken pruiken af en smijten zichzelf tegen de grond. Vechtend tegen een onzichtbare kracht die hen naar beneden drukt, terwijl ze steeds proberen op te staan, gaan ze ten onder. Uiteindelijk kleden ze zich uit en staan ze daar naakt en uitgeput. Ondanks dit dramatische gegeven is er luchtigheid. De bewegingen, vooral van de Ierse danseres, zijn bij vlagen ook komisch theatraal. Haar expressieve gezicht woelt en kolkt als de rest van haar lijf. Wat ik mooi vind aan haar is dat alles een keuze is. Ze kiest voor hardheid, ze kiest voor zachtheid, voor het milde, voor het knokige en hoekige, voor het grappige, voor het ernstige. Laat die beheersing niet zien dat ze het geweld in de voorstelling niet al overstijgt, en er controle over heeft? Maar later realiseer ik me dat het geweld natuurlijk ook van een andere orde kan zijn.

Naderhand zeg ik dat het me opvalt dat veel dansers zich in de loop van een voorstelling uitkleden. Volgens de Ierse danseres is de essentie van dansen overgave. Overgave vereist dat je alles opgeeft, ook je kleren. Het is een overwinning op jezelf. Wie nooit naakt voor een publiek gestaan heeft, weet eigenlijk niet wat overgave is. Mijn scepsis blijft. Wat voor de danser een persoonlijke doorbraak is, kan voor de toeschouwer een herhaling van zetten zijn. Daar gaat er weer één, denk je dan. Naar naakt kijken is iets heel anders dan naakt zijn. Sowieso is het de vraag of het publiek wil voelen wat de danser voelt. Jaren later interview ik een choreograaf die juist dat wilde bereiken. Zijn dansers moesten zich dusdanig uitputten, dat het publiek de uitputting ook zou ervaren. Ik vraag hoe je uitputting kunt ervaren als je zelf stilzit. De choreograaf vindt het geen goede vraag.

**

Omdat ik sinds kort een krantenabonnement hebt, lees ik de laatste tijd steeds vaker recensies. Van kijken naar dans naar lezen over dans. Dat is natuurlijk geen substituut, maar een ander medium, om andere redenen interessant. Er is een recensente die ik vaak lees. Niet bewust, maar ze schrijft toevallig voor mijn krant en ze neemt de meeste dansvoorstellingen voor haar rekening. Ze heeft het veel over ideeën en bedoelingen, zelden over lichamen die zijn. Als ze een voorstelling minder geslaagd vindt, doet ze vaak enkele suggesties ter verbetering. Mijn vriendin zegt dat je daar altijd een paar dagen mee moet wachten, want net na een première zijn makers erg kwetsbaar. Een best bekende choreograaf vroeg me eens, slechts momenten na de première van haar nieuwste werk, wat ik ervan vond. Ik voelde me overvallen, hard weggeroepen uit mijn introspectie, en volstrekt tekortschieten om die vraag te beantwoorden. Dat had werkelijk niets met de voorstelling te maken. Ik stamelde wat, was verre van overtuigend, en zweeg verder. Haar trots verschrompelde voor mijn ogen.

Met collega-filosofen bezoek ik soms ook een toneelvoorstelling. Een stuk van Tjechov wordt gereviseerd. Er is een minimalistisch decor van een weidse kamer met aanpalend een half verborgen ruimte, die door een klassieke fontein de suggestie van een binnentuin krijgt. In uitvoerige dialogen nemen de verschillende karakters elkaar in de verschillende kamers flink de maat, met dodelijke afloop. Centraal staat een kunstenaarsfiguur wiens geldingsdrang niet overeenstemt met zijn werkelijke talent. Tijdens ons nagesprek in een naburig café kan de presentatie van het stuk onze analytische goedkeuring niet wegdragen. Er is iets wat ons niet bevalt, maar we weten niet goed wat. Drinken is ruim voorhanden en na enkele uren gezamenlijk vorsen in de donkerte van het Bourgondische eikenhouten kroegmeubilair zijn we eruit. We zien de Russische geest van Tjechov er te weinig in vertegenwoordigd. Het collectief vertrappen van het romantische verlangen om de middelmaat te ontstijgen is een typisch Hollands motief. Maar in de Russische literatuur zijn waanzin en bezetenheid geen slechte eigenschappen, dat weet iedereen. Wat een domme regisseur. Zelfvoldaan heffen wij ons glas nog een laatste maal.

Op zoek naar een passend slot voor dit essay, dat eigenlijk helemaal geen einde heeft, vind ik op mijn keukentafel een boekje met de titel ‘Kunstenaars over kunst’. Het ligt bovenop een fotoboek en een dichtbundel. Vaak pak ik boeken uit de kast en leg ze op de hoek van de keukentafel. Met de intentie om ze te lezen of herlezen, helemaal of een bepaalde passage. Meestal gebeurt dat niet en na verloop van tijd zet ik ze dan weer terug. Ik vergeet ook waarom ik precies dit boek uit de kast heb gehaald. Dit specifieke boekje kreeg ik cadeau van een collega ter gelegenheid van mijn promotie, vijf jaar na mijn vertrek naar Berlijn. Het is klein met een eenvoudige blauwe grafische omslag, daaronder een effen rode kaft zonder tekst, ook niet op de rug. Het is iets te dik en stug voor zijn omvang, waardoor het niet makkelijk openslaat. Als je het even snel weglegt om naar de wc te gaan, iets te drinken te pakken of omdat iemand aanbelt, blijft het als een tent op tafel staan.

In het boekje staan citaten van bekende kunstenaars. De flaptekst roemt de praktische bruikbaarheid om in een mum van tijd een passende quote te vinden bij voordracht of lezing. Ze zijn voor het gemak gerangschikt naar onderwerp. In het eerste deel wordt aandacht besteedt aan de verschillende aspecten van de kunstenaar en zijn kunst. Aan bod komen creativiteit, talent en schoonheid. Bijzonder is dat het begrip ‘eenvoud’ ook een eigen hoofdstuk krijgt. In het tweede deel worden de verschillende kunstgenres besproken. Dans staat vrij aan het begin, direct na de muziek, maar nog voor het toneel. Achter die volgorde lijkt een gedachte te zitten. Alsof de samenstellers toch een diepere laag hebben willen aanbrengen in deze verder vrij oneerbiedige verzameling uitspraken van beroemde mannen en vrouwen.

Ik lees door het hoofdstukje ‘dans’ heen. Veel woorden over bezieling en beweging, die ik zelf ook al wel bedacht had. Dan deze opmerking van ene Martha Graham: “Het is niet belangrijk om te weten wat een dans betekent. Het enige belangrijke is dat het je raakt.” Een geruststelling, die ook een vermaning is. Ik ken haar niet, deze Martha Graham. In de dans zal ze een beroemdheid zijn. Anders kom je niet in zo’n boekje terecht. Ze zegt ook: “Als je het verhaal van een dans op kan schrijven is het literatuur en geen dans.” Ik vind dat wie schrijft over dans de laatste drie woorden van die zin buiten beschouwing mag laten. Dan klinkt het eigenlijk onverwachts hoopvol.

 

***

Eindessay van cursist Arthur Kok. Geschreven ihkv Schrijfcursus Dans & Durf- De Festivaleditie, een project voor creatieve schrijvers die nieuwe woorden durven zoeken voor dans, door Domein voor Kunstkritiek & DansBrabant (jan. 2019 – jun. 2019). Lees hier over de laatste schrijfles.